Hoewel wat nog rest van het Zoniënwoud al sinds de Romeinse tijd nagenoeg ononderbroken bos is geweest, hebben mensen er talloze sporen achtergelaten, sporen die heel dikwijls te maken hadden met de relatie tussen mensen en dieren. Veel van die menselijke ingrepen zijn met het blote oog nauwelijks zichtbaar. VUB-masterstudent Pieter Rodts ging voor zijn masterproef aan de slag met het Digitaal Hoogtemodel van Vlaanderen, een digitale tool waarmee je bij manier van spreken een molshoop in een landschap kan waarnemen, zocht en vond een hoop structuren en kon die via historische bronnen ook linken aan landgebruik waarbij dieren een rol speelden.
“Mijn doel was om te onderzoeken hoe de relatie tussen mens en dier vorm heeft gegeven aan het historische landschap in het Zoniënwoud tussen de vijftiende en de achttiende eeuw”, zegt Rodts. “Het Zoniënwoud was daarvoor een erg geschikte plaats, omdat er altijd bos is geweest en daardoor veel landschapsrelicten relatief goed bewaard zijn gebleven.”
Het meest in het oog springende landsschapselement in het Zoniënwoud zijn de bomen: “Al in de zestiende eeuw decreteerde de Habsburgse keizer Karel V dat delen van het Zoniënwoud beplant moesten worden met hoogstammige beuken”, zegt Rodts. “Dat had weinig te maken met de kathedraal van bomen zoals het Zoniënwoud tegenwoordig wordt gezien maar alles met de jacht. Het bejagen van herten en everzwijnen was onder de kruinen van de beuken veel gemakkelijker dan in een bos waarin het wild zich tussen het struikgewas kon verstoppen. Dat struikgewas werd grotendeels geëlimineerd, doordat de kruinen van de beuken te weinig licht doorlieten voor voldoende ondergroei.”
Maar dat volstond niet. Herten, reeën en everzwijnen ontwikkelden op het hobbelige en geaccidenteerde terrein in het woud nog altijd meer snelheid dan een hertogelijk gevolg met paarden en honden. Daarom liet Karel van Lotharingen, gouverneur van de Oostenrijkse Nederlanden, tussen 1744 en 1780 een geïntegreerd netwerk van dreven en andere infrastructuur aanleggen. “Zijn bedoeling was het hemzelf als jager makkelijker te maken om het jachtwild overal en altijd in het woud te kunnen achtervolgen”, aldus Rodts. “Tussen de bomen hadden herten en everzwijnen nog een voordeel op paarden en honden. Dat euvel werd verholpen door de aanleg van kaarsrechte, op elkaar uitlopende dreven. Omdat de actieradius van een hert veel groter is dan die van een doorsnee jachthond en de jachtstoet soms dagen onderweg was om een hert te jagen, werden op strategische plekken in het bos, dikwijls op kruisingen van de dreven, relais aangelegd, een soort van afspanningen waar de jagers zich tijdens de achtervolging op het wild van verse paarden en honden konden voorzien.”
Dat netwerk van dreven en lanen was dan wel goed voor de jacht, het kon niet beletten dat wild uit het bos ging fourageren op de akkers van de omliggende boeren, noch dat diezelfde boeren het woud introkken om er bomen te kappen of om er zelf een lekker zwijn te stropen. Om die reden werden ook in de rand van het toenmalige Zoniënwoud infrastructuurwerken uitgevoerd en werden grachten en wallen aangelegd die beplant werden met doornstruiken en met hagen. “Nu zien we daar alleen nog de topografische sporen van, maar tijdens het Ancien Régime waren die wel degelijk beplant”, weet Rodts. “Er zijn ook al vroegere ingrepen gedocumenteerd en in het bodemarchief terug te vinden. De oudste waar we weet van hebben dateren van rond 1200. En veel vroeger leefden er zelfs boeren op die plek, tijdens de Neolitische Michelsbergcultuur. Ook daar zijn sporen van bewaard. Onderzoekers beweren dat het landschap uit die tijd nog bijna intact bewaard is, op de latere ingrepen na natuurlijk.”
Er zijn in het Zoniënwoud ook landschappelijke elementen bewaard die enkel terug te voeren zijn op het gebruik door de dieren zelf. “Rond de vijvers van de Priorij van Groendendaal hebben dieren paden uitgesleten die nu nog altijd bestaan. Die wildpaden waren op den duur zo dwingend en zo fel uitgeschuurd door de dieren, dat ze een blijvend karakter kregen.”
Het Zoniënwoud is in de loop der tijden een pak van zijn pluimen verloren. Tot de Franse Revolutie besloeg het ongeveer 12.000 hectaren. Daarvan zijn er nu nog ongeveer 4.000 over. Ook de fauna werd na de revolutie minder divers: de herten verdwenen en van wolven verdween ook elk spoor. Nu leven er alleen nog reeën, everzijnen en enkele kleinere roofdieren zoals vossen en marters.
Rodts wil vanaf nu verder in zijn onderzoek duiken. Hij bereidt een aanvraag voor een doctoraat voor en hoopt daarna aan de slag te kunnen met een FWO-beurs waarmee hij de relatie tussen mens en dier in het Zoniënwoud wil documenteren van de prehistorie tot vandaag.
De masterproef van Pieter Rodts werd begeleid door VUB-professor Archeologie Marc De Bie.